Nederland, Amsterdamsche Stoomboot-Maatschappij, Aandeel, 500 Gulden, 1 Oktober 1860
Grade | Description | Price | |||
---|---|---|---|---|---|
VF | Corner tip missing. Including Coupons and talon. | € 95,00 |
- Vóór 17:00 besteld, morgen verzonden!
- De kwaliteit is gegarandeerd!
- Gratis ruilen binnen 7 dagen
CollectWeb number
B1982NHAMST0021a
Specificaties
Land:
Nederland
Provincie:
Noord-Holland
Stad/plaats:
Amsterdam
Bedrijf/Uitgever:
Amsterdamsche Stoomboot-Maatschappij
Effect type:
Aandeel
Waarde:
500 Gulden
Datum/Jaar:
1 Oktober 1860
Maatschappelijk kapitaal:
500,000 Gulden
KB:
18 Mei 1825, No. 15
Maat (LxH mm):
314 x 197 mm
Description
A.S.M., Amsterdamsche Stoomboot Maatschappij, werd in 1825 opgericht door de Gebroeders van Vlissingen (handelaars in wijn en steenkool) en D.B. Liedermooy. Deze ambitieuze Amsterdammers kregen van de regering concessies voor het openen van bootdiensten op Harlingen, Hamburg en Londen. Het eerste raderstoomschip de "Onderneming", werd in Engeland gekocht. Zij voer twee keer per dag naar Zaandam. De A.S.M. kocht een klein schip, de "Mercurius" van Edward Taylor, de eerste concessionaris van een Amsterdamse stoomvaartmaatschappij. De "Mercurius" was het eerste in Amsterdam gebouwde stoomschip, door scheepsbouwer C. van Swieten. De A.S.M. raakte in financiële problemen en deed een beroep op het Fonds der Nationale Nijverheid. Dit stelde 150.000 gulden in de vorm van een lening beschikbaar. In november 1826 kwamen de "Willem I" en de "Beurs van Amsterdam" gereed. De "Willem I" verving de "Onderneming" op de vaart tussen Amsterdam en Hamburg, de "Beurs van Amsterdam" ging varen op Londen. Van Vlissingen verwierf de werf Vredenhof. Deze werd in 1929 herdoopt in Werkspoor. Met de rederij bleef het echter modderen. De A.S.M. kwam uiteindelijk in handen van Van Vlissingens schoonzoon C. Gilhuijs. De vloot bestond toen nog uit twee schroefschepen, te klein om zelfstandig te kunnen doorgaan. De rederij werd in 1877 overgedaan aan een Rotterdamse rederij. (Bron: J.H. Kruizinga, Adieu Kattenburg, 1966, 79).